Zoals bijvoorbeeld bekend uit de biologieeen relikwieplant zoals ginkgo, of een cysterae-vis zoals coelacanth, is al ongeveer een miljoen jaar vrijwel onveranderd. Hoe kan dergelijke soortstabiliteit worden verklaard in aanwezigheid van een constant mutatieproces in de natuur? Het antwoord op deze vraag wordt gegeven door het concept van 'stabiliserende selectie' te beschouwen - een doctrine die is ontwikkeld door de beroemde evolutionist II. Schmalhausen.
Het aangegeven type selectie kan alleen worden waargenomen inconstante omgevingsomstandigheden gedurende een voldoende lange tijd. Dat is de reden waarom er in een onveranderde omgeving voornamelijk typische en goed aangepaste individuen zijn, en mutanten die enigszins verschillen van hen zouden moeten sterven. Een stabiliserende selectie wordt bevestigd door een voldoende aantal voorbeelden. Dus na sterke wind en sneeuw in Noord-Amerika werden ongeveer 136 halfdode verdoofde mussen gevonden, waarvan er slechts 72 overleefden. Onder hen waren mussen met middelgrote vleugels, waardoor ze een groter uithoudingsvermogen hadden dan degenen met vleugels die erg lang of erg kort waren.
Stabiliserende selectie kan leiden totfenotypische homogeniteit van de populatie. Met zijn langetermijneffect op het milieu kan de indruk ontstaan dat de soort of populatie onveranderlijk is. Deze onveranderlijkheid is echter alleen duidelijk en kan alleen betrekking hebben op uiterlijk. Tegelijkertijd ondergaat de genenpool bepaalde veranderingen (er treedt een mutatie op).
Stabiliserende selectie is ook kenmerkend voor de mens.Een voorbeeld is het syndroom van Down. Het is immers bekend dat schendingen van kleine 21-22 chromosoomparen tot zo'n erfelijke ziekte leiden. Bij afwijkingen in het aantal en de vorm van grote chromosomen treedt de dood van bevruchte eieren op. Ook worden spontane abortussen vaak veroorzaakt door het afsterven van embryo's met afwijkingen in de middelste chromosomen.
Selectie stabiliseren over meerderehonderdduizenden generaties zijn verantwoordelijk voor het behoud van soorten tegen significante veranderingen, waarbij muterende vormen worden afgewezen. Zonder dit zou enige stabiliteit bij dieren in het wild niet zijn bereikt.
Samen met de al overwogen stabilisatie,er is ook individuele selectie, wat raadzaam is om het voorbeeld van planten te beschouwen. De belangrijkste essentie is om de kwaliteit van geselecteerde planten te bepalen aan de hand van een individuele beoordeling van hun nakomelingen. In tegenstelling tot massaselectie worden de zaden van geselecteerde planten in het geval van een individu niet gemengd, maar worden ze afzonderlijk door de familie gezaaid op afzonderlijke percelen om een kwalitatieve beoordeling van hun nakomelingen te verkrijgen. Dankzij deze aanpak is het mogelijk om selectie op genotype te verkrijgen, en niet op fenotype.
Onbewuste selectie is meer van toepassing op een persoon,en wordt gedaan zonder een specifieke vooraf bepaalde taak. Zo bewees Darwin dat als de boer bijvoorbeeld twee koeien op de boerderij heeft, hij degene zal slachten die minder melk produceert, en dat hij onder de kippen arme legkippen als vlees zal gebruiken. In het ene en in het tweede geval maakt de boer, die productieve dieren wil behouden, een selectie zonder zichzelf tot doel te stellen nieuwe rassen te fokken. In deze ietwat primitieve vorm vertoont Darwin onbewuste selectie.
Het bestuderen van de levens van de volkeren van Australië en Zuid-Afrika,de wetenschapper raakte steeds meer overtuigd van de juistheid van zijn oordeel. Onbewuste selectie uit de oudheid werd door de mens uitgevoerd bij het temmen van wilde dieren. Dit was de basis voor de formulering van een belangrijke conclusie dat in de landbouw nieuwe soorten dieren en planten alleen door selectie kunnen worden verkregen. Dus een andere, niet minder belangrijke, leer van kunstmatige selectie, die is geformuleerd in de vorm van een wet die het hele proces van het kweken van nieuwe variëteiten van planten en dierenrassen onderwerpt, 'volgt' op Darwins leer van onbewuste selectie.