Zijn en de innerlijke wereld van mensen is betrokkenveel van de wetenschap, maar over het doel, de plaats en de aard van de filosofie denkt alleen in de wereld. We kunnen zeggen dat het probleem van de mens in de filosofie is een van de belangrijkste problemen. Lang aangezien er vele definities van het behoren tot het menselijk ras. Zelfs in de oudheid gekscherend gesproken over "tweevoetig zonder veren", terwijl Aristoteles zeer treffend en bondig heeft uitgesproken - de man is een zoon politikon, dat wil zeggen, een rationele dier, dat niet zonder sociale media kunnen leven. In de Renaissance stelde Pico della Mirandola in zijn 'Speech on the Essence of Man' dat er geen plaats is voor mensen in de wereld en duidelijke grenzen - ze kunnen in hun grootsheid boven hun engelen uitstijgen en onder de demonen in hun ondeugden vallen. Ten slotte is de Franse existentialistische filosoof Sartre genaamd de menselijke "bestaan, die essentie voorafgaat", wat betekent dat mensen worden geboren als een biologische entiteit, en worden dan redelijk.
Человек в философии предстает как феномен, met specifieke kenmerken. De mens is een soort van "project", hij creëert zichzelf. Daarom is hij niet alleen in staat tot creativiteit, maar ook van "zelfcreatie", dat wil zeggen, verandering van zelf, evenals zelfkennis. Het menselijk leven en de activiteit worden echter bepaald en beperkt door de tijd, die er, net als het zwaard van Damocles, overheen hangt. De mens schept niet alleen zichzelf, maar ook de 'tweede natuur', cultuur, dus, zoals Heidegger het stelde: 'een verdubbeling van het zijn'. Bovendien is hij, volgens dezelfde filosoof, "een wezen dat denkt over wat Genesis is". En ten slotte legt een persoon zijn metingen op aan de hele omringende wereld. Protagoras stelde ook dat de mens de maat is voor alle dingen in het universum, en de filosofen van Parmenides tot Hegel probeerden het zijn en denken te identificeren.
Het probleem van de mens in de filosofie werd ook gesteldde relatie tussen de microkosmos - dat wil zeggen de innerlijke wereld van de mens en de macrokosmos - de omringende wereld. In de oude Indiase, oude Chinese en oude Griekse filosofie werd de mens begrepen als onderdeel van de Kosmos, een enkele tijdloze 'orde', de natuur. Reeds oude pre-Socratics, zoals Diogenes van Apollonia, Heraclitus en Anaximenes, namen echter ook een andere kijk op, het zogenaamde "parallellisme" van de micro- en macrokosmos, waarbij de mens als een weerspiegeling of symbool van de macrokosmos werd beschouwd. Vanuit dit postulaat begon zich een naturalistische antropologie te ontwikkelen, waardoor de mens in de ruimte oploste (de mens bestaat alleen uit elementen en elementen).
Проблема человека в философии и попытки ее решить leidde er ook toe dat ruimte en natuur antropomorf begonnen te worden begrepen als een levend en vergeestelijkt organisme. Dit idee komt tot uitdrukking in de oudste kosmogonische mythologieën van de 'universele voormens' (Purusha in de Indiase Veda's, Ymir in de Scandinavische 'Edda', Pan Gu in de Chinese filosofie, Adam Kadmon in de Joodse Kabbalah). De natuur is voortgekomen uit het lichaam van deze persoon, die ook een 'kosmische ziel' had (Heraclitus, Anaximander, Plato, de Stoïcijnen waren het hiermee eens), en deze natuur wordt vaak geïdentificeerd met een zekere immanente godheid. Cognitie van de wereld vanuit dit oogpunt fungeert vaak als zelfkennis. Neoplatonisten ontbonden Kosmos in ziel en geest.
Dus de aanwezigheid van lichaam en ziel(of liever gezegd het lichaam, de ziel en de geest) heeft weer een andere tegenstelling gegenereerd, die het probleem van de mens in de filosofie kenmerkt. Volgens het ene gezichtspunt zijn de ziel en het lichaam twee verschillende soorten van dezelfde essentie (de volgers van Aristoteles), en volgens een ander zijn het twee verschillende realiteiten (volgers van Plato). In de leer van de transmigratie van zielen (kenmerkend voor de Indiase, Chinese, gedeeltelijk Egyptische en Griekse filosofie) zijn de grenzen tussen levende wezens erg mobiel, maar het is alleen de menselijke natuur om te streven naar "bevrijding" van het juk van het wiel van het bestaan.
Het probleem van de mens in de geschiedenis van de filosofiedubbelzinnig beschouwd. De oude Indiase Vedanta noemt de essentie van de mens atman, in zijn inwendige inhoud identiek aan het goddelijke principe - brahman. Voor Aristoteles is de mens een wezen met een rationele ziel en vermogen tot sociaal leven. De christelijke filosofie heeft de mens naar een speciale plaats gebracht - omdat hij 'het beeld en de gelijkenis van God' is, wordt hij tegelijkertijd vertakt door de val. In de Renaissance werd de autonomie van de mens pathetisch verkondigd. Het Europese rationalisme van de New Age maakte Descartes 'uitdrukking als een slogan dat denken een teken van bestaan is. De denkers van de achttiende eeuw - Lametry, Franklin - identificeerden het menselijk bewustzijn met een mechanisme of met een 'dier dat de productiemiddelen creëert'. De Duitse klassieke filosofie zag de mens als een levend geheel (in het bijzonder zei Hegel dat de mens een stap is in de ontwikkeling van de Absolute Idee), en het marxisme probeert het natuurlijke en sociale in de mens te combineren met behulp van dialectisch materialisme. De filosofie van de twintigste eeuw wordt echter gedomineerd door het personalisme, dat zich niet richt op de 'essentie' van de mens, maar op zijn uniciteit, uniciteit en individualiteit.